Kerkverlating en geloofsverlies

 

Kerkverlating en geloofsverlies. Voor veel van onze tijdgenoten gaan deze twee samen: kérk hoeft voor hen niet meer, én God hoeft voor hen niet meer. Na de Tweede Wereldoorlog, en vooral vanaf de late jaren vijftig groeide de welvaart en kwam er een hoger niveau van scholing en ontwikkeling. Daardoor werden de burger en ook de gewone gelovige mondiger en kritischer. Veel van wat ze ooit in de kerk als vanzelfsprekend hadden meekregen was voor een groeiend aantal kerkleden niet meer mee te maken. Zoals er over God en over Jezus werd gesproken en over hoe je als christen zou moeten leven: veel daarvan was op een bepaald moment voor menigeen niet meer geloofwaardig. In diezelfde periode verloor de zondagse kerkgang de belangrijke plaats die ze  eeuwenlang had gehad. Immers, de zondag kreeg een ander karakter toen het de tweede dag van het vrije weekend werd, het vrije weekend waarin je van alles kunt gaan doen. Zo ondervond de zondagse kerkgang concurrentie van talloze andere mogelijke invullingen van de zondag. Bovendien werd de zondagsliturgie voortaan  kritischer bekeken op vorm en inhoud. En tenslotte kwam daar nog een storing in de verhoudingen bij: de manier waarop de kerkelijke leiding steeds meer defensief en afhoudend reageerde op voorstellen voor veranderingen. Redenen te over om de kerk voor gezien te houden. Maar, toen de kérk op deze manier voor velen ophield een goede en vertrouwde plek te zijn, viel voor hen daarmee ook de ruimte weg waarbinnen Gód ter sprake kwam. En soms kwam daar voorlopig geen andere 'plek voor God' voor in de plaats.

 

Bij anderen gebeurde het verlies van geloof op een wat ándere manier. Voor hen zat de moeilijkheid niet zozeer in de kerk, maar in de wereld. De wereld waarin we leven werd steeds meer gevormd door een wetenschappelijke en technische manier van denken en leven. Voor menigeen was dit niet meer te combineren met een religieuze en gelóvige manier van de dingen beleven. Tegelijk werd de wereld steeds meer een ópen wereld: andere volkeren kwamen in beeld, andere culturen, en ook andere godsdiensten. Het eigen geloof werd daardoor minder vanzelfsprekend. “Het is maar toevallig”, zo werd gezegd, “welk geloof je hebt, en óf je wel een geloof hebt.” Voor sommigen werd deze situatie een uítdaging voor hun geloof en leidde het tot serieus vérder zoeken, voor anderen leidde het tot relativisme, scepticisme.

 

Voor óns, zoals we hier bij elkaar zijn gekomen, kan dit alles een rol spelen. Maar het ziet er, denk ik, voor een aantal van ons hier toch nog net weer iets anders uit. Zeker,  de traditionele kerk ligt moeilijk voor velen, maar de meesten van ons willen wél graag binnen de christelijke traditie blijven, en God-zoekers zijn we in ieder gevál. Anders waren we hier vandaag niet bij elkaar gekomen. Maar het punt is dat voor veel katholieken en protestanten  het moeilijk geworden is om nog iets van God te beleven in de traditionele kerk en liturgie. God zou toch het diepste en intiemste geheim van ons bestaan moeten zijn, maar in de kerk lijkt Hij vaak heel ver weg. Ver weg van ons dagelijkse leven, ver weg van onze ervaringen. In menige liturgie en in veel ambtsdragers van de kerk lijkt God een God van formules geworden, van vastgelegde vormen en gebeden én van een vastgelegde inhoud. Maar vormen en waarheden op zich geven nog geen leven. Ze komen voor ons pas tot leven als ze dicht bij onze huid komen, als we ervaren dat ze waarde hebben voor ons léven. De grote vraag is toch eigenlijk: wat of wie geeft ons leven wáárde? Wat of wie maakt ons leven waardevol? En als dat óók, of zelfs bij uitstek, Gód is, dan zouden we daar toch iets van willen erváren? En als het gaat over de persoon en de betekenis van Jezus, is daar dezelfde vraag: dóet hij iets met mijn leven? Raakt hij me?

 

Geloofsvernieuwing en geloofsverdieping

 

Deze vraag: raakt hij me? zegt meteen al iets over de vraag waar we geloofsverníeuwing en geloofsverdíeping van kunnen verwachten. Geloofsvernieuwing kan alleen maar gebeuren als we  ergens door geráákt worden. Want pas als we ergens door geráákt worden, verandert er iets in ons en komen we in beweging. In een vroegere kerkbeleving bleef God  vaak ver weg van ons gewone bestaan. De kerk was een wereld op zích geworden. Ook de manieren om in de kerk met elkaar om te gaan, waren afstandelijk. De priester stond ver weg van de leken, het altaar en de preekstoel torenden hoog boven de mensen uit. In de jaren zestig werd doorzien hoe vervreemdend deze omgangsvormen werkten, en er werden veranderingen in aangebracht, eerst helemaal van onderop, later voor een deel ook bekrachtigd door het Tweede Vaticaans Concilie en het toenmalige kerkelijke gezag. Het priesterambt kreeg een ander gezicht, voor de sacramenten kwam er een voorbereiding samen met de betrokkenen, en door deze andere benadering kwamen doop, vormsel,  eucharistie, huwelijksviering, ziekenzalving, dichter bij de persoon, dichter bij het leven. In diezelfde tijd ontdekten we dat het ook in de heilige Schrift en in het evangelie gaat om de vraag wat er leeft in je hárt. Verschuil je je als mens  achter een facade, achter je functie, achter je eigen gelijk, óf ben je bereid bent om voor de dag te komen met wat er werkelijk in je leeft? De vragen die in de heilige Schrift aan ons gesteld worden, zijn nogal direct: 'mens, waar ben je?' en 'mens, waar is je broer?' Ontdekten we niet ook in ons eigen leven steeds meer: dat we pas echt contact met elkaar krijgen als we  persoonlijker naar elkaar vrágen en persoonlijker iets van onszelf vertellen? Maar hoe vaak nog gaan we alleen maar zakelijk en formeel-afstandelijk met elkaar om? De joodse denker Martin Buber zegt dat de manier waarop wij in onze westerse wereld doorgaans omgaan met elkaar, met de wereld en met onszelf, God voor ons verduisterd heeft. Hij spreekt van 'Godsverduistering'. Wij hebben, meent hij, de diepte van het leven onzichtbaar gemaakt, voor onszelf en voor elkaar. Profeten constateren dit gevaar telkens: dat er zich van alles tussen dringt, tussen ons, mensen, en God. 'Afgoden', noemen zij dat. In het evangelie is het Jezus die hiervoor waarschuwt. Hij waarschuwt met name de geestelijke leiders, farizeeën en schriftgeleerden, dat ze door hun formeel gedrag en wettische spreken mensen verhinderen om het Koninkrijk van God te vinden. En zei iemand niet ooit hetzelfde over de kerk? 'Niet de mensen hebben de kerk verlaten, maar de kerk de mensen'. Dat is natuurlijk niet de héle waarheid, maar voor een deel is het toch wel zo.

 

'Van huis uit'

 

Kerkverlating en geloofsverlies: dat was het eerste waar we naar wilden kijken, omdat dit nu de  pijnlijke situatie is van velen. Maar, het is belangrijk om te beseffen dat we daarin als christenen niet alleen staan. Overal zijn mensen losgerukt van hun 'thuis'. Het thema van de maand van de spiritualiteit is dit jaar 'wortel schieten'. Ja, dat zou iedereen wel willen: ergens wortel schieten.  Maar tegelijk kun je zien dat veel mensen hun vroegere wortels juist zijn kwijtgeraakt. De situatie van ons mensen in de onrustige wereld van nu wordt wel eens omschreven als: een wereld op drift. In bijbelse beelden: velen gaan nu een weg door een woestijn, of komen terecht in een wereld waar ze vreemden zijn, ze leven als het ware in ballingschap. Veel mensen missen een 'thuis', geestelijk of materieel. 'Migranten': er zijn er miljoenen. Zwervers en daklozen: er zijn er in elk land duizenden. Maar, hoe is het met ons eígen 'thuis'? Velen van ons missen in ieder geval een gééstelijk thuis. Ze noemen zich 'van huis uit katholiek' of 'van huis uit gereformeerd'.. En dat geeft precies de situatie weer: we zíjn het én we zijn het niet, we zijn daar thúis én we zijn het niet, we voelen ons er (nog) dichtbíj én we voelen ons er ver van af. Katholiek of gereformeerd..: het is de bedding, de traditie waarin we geworteld zijn, maar tegelijk voelen we nu heel sterk de beperkingen ervan, en de  cultuurgebondenheid van veel van dat 'thuis'. Bovendien, beter dan ooit misschien beseffen wij in ónze tijd dat God zich niet binnen een kerk of godsdienst laat opsluiten, evenmin als binnen één bepaald volk. Hij, Zijn geest, waait waar Hij wil. Zeker als daar te weinig leven meer is,  beweegt Hij zich van een tempel of kerk weg, zoals de profeet Ezechiel het in een van zijn visioenen ziet: de Eeuwige beweegt zich vanuit de tempel de wereld in, in alle richtingen. Het lijkt wel of God zich telkens weer terugtrekt uit onze menselijke, vaak al te menselijk geworden, vormen en instituten, om ons opnieuw terug te brengen naar de bronnen, terug naar het leven zélf, terug naar ons geweten, terug naar onze eerlijke erváringen, terug naar de innerlijke Stem die in ons spreekt. 'Ik breng u opnieuw in de woestijn' – zegt de Eeuwige bij de profeet Hosea – 'daar spreek Ik weer tot uw hart..'(Hosea 2,16). Woestijn, leegte, crisis: in eerste instantie klinkt dat alléén maar negatief. Maar dat is het gelukkig niet. Juist daar waar niets meer vanzelfsprekend is, kan het zijn dat we zoiets ervaren als wat Mozes ervaarde in de woestijn: 'Ik ben er', en: jij mag er zijn'. Het is een ervaring van een diepe zin, van een samenhang waarin ook je eigen bestaan zin krijgt. Daar waar we teruggebracht worden tot een open vraag, daar kan het zijn dat we op een nieuwe manier iets van God ervaren. Het is een ervaring die veel mensen ervaren, in sterke of minder sterke mate, maar velen schenken er verder geen aandacht aan. Het is een ervaring dat er wérkelijk iets/Iets is, en dat ook jij er mag zijn. (Filosofen noemen het een 'zijns-ervaring', of een zijns-aanraking ; want het is een ervaring die héél ons bestaan ráákt).

Kan ons dit alleen in een woestijn of in een crisis overkomen? Opnieuw: gelukkig niet. Het kan ons overal overkomen waar we een ogenblik werkelijk 'open' staan: waar we niet opgesloten zitten in ons werken en plannen. Overal waar ons leven even de ruímte krijgt en we er stil bij worden, kan het gebeuren dat we een plotselinge 'aanwezigheid' ervaren.

Ik moet hier denken aan het joodse loofhuttenfeest. Een feest dat joden elk jaar vieren. Dit feest wil hen herinneren aan hun periode in de woestijn. Ze richten dan buiten hun huis een loofhut in, een primitief soort tuinhuisje. Dat moet hen herinneren aan de tijd dat ze moesten leven zonder vast onderdak. In de woestijn, onderweg. Een moeilijke periode. Maar, in die moeilijke periode deden ze wél nieuwe ervaring op, met zichzelf, met elkaar, en met God. De heilige Schrift is daar vol van: hoe die groep mensen daar in de woestijn en later opnieuw in de ballingschap nieuwe ervaringen hebben opgedaan die hen geïnspireerd hebben. Het grootste deel van de heilige Schrift is uit die ervaringen, in de woestijn en in de ballingschap, voortgekomen. Hebben ze daar opnieuw verwonderd en met ontroering naar het leven gekeken? Hebben ze zich laten raken? Als kinderen? Kwam het oorspronkelijke van het kind weer in hen naar boven?